Zogen

Uit Zaakwoordenboek der Lage Landen
Boreling die wordt gezoogd.
Otterjong dat wordt gezoogd.

Werkwoord

Onbepaalde wijs Gebiedende wijs Aanvoegende wijs
Enkelvoud Meervoud
zogen zoog zoogt zoge
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijd Verleden tijd
ik zoog ik zoogde
jij zoogt
zoog jij?
jij zoogde
u zoogt
zoogt u?
u zoogde
hij / zij / het zoogt hij / zij / het zoogde
wij zogen wij zoogden
jullie zogen jullie zoogden
zij zogen zij zoogden
Voltooid deelwoord Tegenwoordig deelwoord
gezoogd zogend

Betekenis


  1. Het te drinken geven van, voeden met, moedermelk; laten zuigen; de borst geven.[1]

Evenwoord


Bron, aantekening en/of verwijzing