Enkelvoud

Uit Zaakwoordenboek der Lage Landen

Onzijdig zelfstandig naamwoord

Naamval Enkelvoud Meervoud
Eerste het enkelvoud de enkelvouden
Tweede des enkelvouds der enkelvouden
Derde den enkelvoude den enkelvouden
Vierde het enkelvoud de enkelvouden

Betekenis

Spraakkunst:

  1. Vorm eens woords die aangeeft dat er slechts van één voorwerp sprake is.[1]

Vertaling

  1. Singularis (Latijn, (numerus) singularis).[1]