Schenken
Werkwoord
Onbepaalde wijs | Gebiedende wijs | Aanvoegende wijs | |
---|---|---|---|
Enkelvoud | Meervoud | ||
schenken | schenk | schenkt | schenke |
Aantonende wijs | |||
---|---|---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd | ||
ik | schenk | ik | schonk |
jij | schenkt schenk jij? jij? |
jij | schonk |
u | schenkt schenkt u? u? |
u | schonk |
hij / zij / het | schenkt | hij / zij / het | schonk |
wij | schenken | wij | schonken |
jullie | schenken | jullie | schonken |
zij | schenken | zij | schonken |
Voltooid deelwoord | Tegenwoordig deelwoord |
---|---|
geschonken | schenkend |
Betekenis
- Het geven ener gift, schenking.[1]
- Het gieten ener vloeistof van een vat naar een andere; overgieten.[1]
- Het gieten van vocht uit een vat; weggieten.[1]
Evenwoord
Zie ook
Bron, aantekening en/of verwijzing