Geslacht

Uit Zaakwoordenboek der Lage Landen

Onzijdig zelfstandig naamwoord

Naamval Enkelvoud Meervoud
Eerste het geslacht de geslachten
Tweede des geslachts der geslachten
Derde den geslachte den geslachten
Vierde het geslacht de geslachten

Betekenis

Eigenlijk:

  1. Het man of vrouw zijn.[1]
  2. De afstammelingen eens gemeenschappelijken stamvaders.[2]

Spraakkunst:

  1. Woordgeslacht.

Overig:

  1. Voltooid deelwoord van werkwoord slachten.

Evenwoord

  1. Sekse (Frans).[3]

Vertaling

  1. Sex (Engels).[4]
  2. Gender (Engels).[5]

Bron, aantekening en/of verwijzing

  1. WikiWoordenboek, Geslacht.
  2. Woordenboek der Nederlandsche Taal, Geslacht (II).
  3. Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2010), Etymologiebank, op https://etymologiebank.nl/, Sekse.
  4. WikiWoordenboek, Sex.
  5. ZLL aantekening: in tegenstelling tot de hedendaagse (sinds de zestiger jaren der vorige eeuw) verbastering erkent het ZLL enkel de oorspronkelijke (en ware) betekenis des woords sinds deze opkwam in de 15e eeuw, waarbij 'gender' (afgeleid van Frans gendre, genre) vlucht nam in de Engelse wereld nadat evenwoord 'sex' overwegend werd gezien als geslachtsgemeenschap in plaats van het geslacht zelf.





Geslacht

Bijvoeglijk naamwoord

stellende trap geslacht
verbogen stellende trap geslachte
s-vorm geslachts
vergrotende trap n.v.t.
verbogen vergrotende trap n.v.t.
overtreffende trap n.v.t.
verbogen overtreffende trap n.v.t.

Betekenis

  1. Dat wat is gedood met als doel het verkrijgen van vlees.
  2. Afkomstig, geboortig.[1]

Zie ook

Bron, aantekening en/of verwijzing