Kim

Uit Zaakwoordenboek der Lage Landen
De kim.

Vrouwelijk zelfstandig naamwoord

Naamval Enkelvoud Meervoud
Eerste de kim de kimmen
Tweede der kim der kimmen
Derde der kim den kimmen
Vierde de kim de kimmen

Betekenis


Eigenlijk:

1. Rand eens vats.[1]

Overdrachtelijk, zeemanstaal:

2. Het denkbeeldige grensvlak tussen de aarde en de lucht, waar de twee schijnbaar samenkomen.[1]

Evenwoord


Betekenis 2:

Omschrijving


De kim (letterlijk: 'rand eens vats') verzinnebeeldt het denkbeeldige grensvlak tussen de aarde en de lucht, waar de twee schijnbaar samenkomen; zij is het verste punt dat men kan zien. Het woord overstijgt echter deze betekenis en wordt vaak gebruikt als leenspreuk voor waarneembare grenzen, gezichtspunten en toekomstige mogelijkheden. De kim vertegenwoordigt het onbekende, en het streven naar nieuwe kimmen weerspiegelt de menselijke drang naar ontdekking en groei; of het nu verwijst naar de gezichtseinder des landschaps of zinnebeeldig aanblazingen voorstelt, de kim blijft een meeslepend verraam dat de menselijke verbeelding en zoektocht naar het onontdekte aanspreekt.

☆ Uitgelicht
Deze bladzijde is uitgelicht. Klik hier om alle uitgelichte bladzijden te bekijken.