Voorbakken
Onbepaalde wijs | Gebiedende wijs | Aanvoegende wijs | |
---|---|---|---|
voorbakken | bak voor | bakke voor | voorbakke (bijzin) |
Tegenwoordige tijd | Tegenwoordige tijd bijzinvolgorde | Verleden tijd | Verleden tijd bijzinvolgorde | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
ik | bak voor | dat ik | voorbak | ik | bakte voor | dat ik | voorbakte |
jij | bakt voor bak jij voor? |
dat jij | voorbakt | jij | bakte voor | dat jij | voorbakte |
u | bakt voor bakt u voor? |
dat u | voorbakt | u | bakte voor | dat u | voorbakte |
hij/zij/het | bakt voor | dat hij/zij/het | voorbakt | hij/zij/het | bakte voor | dat hij/zij/het | voorbakte |
wij | bakken voor | dat wij | voorbakken | wij | bakten voor | dat wij | voorbakten |
jullie | bakken voor | dat jullie | voorbakken | jullie | bakten voor | dat jullie/u | voorbakten |
zij | bakken voor | dat zij | voorbakken | zij | bakten voor | dat zij | voorbakten |
Voltooid deelwoord | Tegenwoordig deelwoord |
---|---|
voorgebakken | voorbakkend |
Betekenis
- Vooraf bakken ter voorbereiding van het eigenlijke bakken om deze te bekorten.[1]
- Bakken in iemands aanwezigheid bakken om het hem of haar te leren.[2]
Bron, aantekening en/of verwijzing
- ↑ WikiWoordenboek, Voorbakken.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche Taal, Voorbakken.
Voorbak
Mannelijk zelfstandig naamwoord
Naamval | Enkelvoud ♂ | Meervoud |
---|---|---|
Eerste | de voorbak | de voorbakken |
Tweede | des voorbaks | der voorbakken |
Derde | den voorbakke | den voorbakken |
Vierde | den voorbak | de voorbakken |
Betekenis
- Het gedeelte voorin eens wagens waar het reisgoed in wordt geplaatst. Gewoonlijk beschikbaar in enen barnkrachtigen wagen.
Evenwoord
- Voorbakje (verkleinvorm).
Vertaling
Tegenwoord
Bron, aantekening en/of verwijzing
- ↑ Wiktionary, frunk.