Maandnamen Woordenlijst

Uit Zaakwoordenboek der Lage Landen

De onderstaande woordenlijsten vertonen de Nederlandse maandnamen naast hun hedendaagse Latijnse tegenhangers, met wat achtergrondinlichtingen.

Gebruikelijk

# Maandnaam Afkorting Latijn Achtergrond
1 louwmaand lou januari Vroegmiddelnederlands laumaent.[1]
Oorsprong onduidelijk, maar mogelijk verwant aan werkwoord louwen (een nevenvorm van looien). Dit zou ook overeenkomen met slachtmaand en de tijdsduur des looiingsverloops.[2]
2 sprokkelmaand spr februari Vroegmiddelnederlands sprokelmaent.[3] Oorspronkelijk 'sporkel' (Latijn spurcalia, van spurcus (onzedelijk, smerig)), verwijzend naar de door de Kerk bestempelde heidense feesten die in deze tijdspanne werden gevierd. Mogelijk zo gevormd onder invloed van sprokkelen toen de betekenis van sporkel verloren ging.[4]
3 lentemaand len maart Oudnederlands lentinmanoth.[5] De maand waarin de lente begint.[6]
4 grasmaand gra april De maand waarin het nieuwe gras uitspruit. Ook aangetroffen als benaming voor de zesde maand des jaars, waarin de betekenis niet verwijst naar het uitspruitende gras, maar het oogsten hiervan.[7]
5 bloeimaand blo mei Een samenstelling van werkwoorden bloemen, bloeien en -maand.[8]
6 zomermaand zom juni De maand waarin de zomer begint. Ook in bredere zin gebruikt voor het benoemen van elk der maanden in het zomergetijde (zomermaand, hooimaand en oogstmaand).[9]
7 hooimaand hoo juli Oudnederlands hoimanoth.[10]
8 oogstmaand oog augustus Vroegmiddelnederlands oghestmaent. De tijdspanne waarin de oogst wordt gedaan.[11]
9 herfstmaand hrf september Oudnederlands hervistmanoth.[12] De maand waarin de herfst begint.[13]
10 wijnmaand wij oktober Oudnederlands windumemanoth (samenstelling van windume ('wijnoogst') en manoth ('maand')).[14]
11 slachtmaand sla november De tijdspanne waarin bij uitstek werd geslacht.[15]
12 wintermaand win december Benaming voor de twaalfde maand des jaars. Bij uitbreiding ook verwijzend naar elk der maanden des wintergetijdes.[16]

Zeldzaam

# Maandnaam Afkorting Latijn Achtergrond
1 hardmaand - januari Middelnederlands hartmaent.
De benaming verwijst naar een tijdspanne waarin het weer streng is. Kan ook voor de elfde of twaalfde maand des jaars gelden.[17]
luchtmaand - Middelnederlands luchtmaent.[18]
loogmaand - Vroegmiddelnederlands loochmaent.
Evenknie van looimaand.[19]
looimaand - Vroegmiddelnederlands looimaent.
Evenknie van loogmaand.[20]
2 horningmaand - februari Oudnederlands hornungmanoth.[21]
Samenstelling van horning en maand.
hoornmaand - In het ONW staat deze benaming beschreven als de hedendaagse tegenhanger van horningmaand gezien het eerste deel van 'horning' ('horn', hoorn) zou kunnen verwijzen naar de tijdspanne des jaars waarin herten hun gewei afwerpen, maar op het ZLL toegevoegd als twee losse begrippen.[21]
schrikkelmaand - De maand waarin de schrikkeldag valt.[22]
zellemaand - Middelnederlands sullemaent.[23]
3 dorremaand - maart Vereenvoudiging van dondermaand, die verwijst naar Donar (een Germaanse god).[6]
guldenmaand - Zuid-Nederlandse benaming voor de derde maand die verwijst naar de Maria-boodschap (ook wel De Gulden Geheimenis genoemd).[24]
4 oostermaand - april Oudnederlands ostarmanoth.[25]
5 Mariamaand - mei Maand waarin de Mariajool plaatsvindt.[26]
weimaand - Vlaamse benaming voor de zomermaand.[27]
winnemaand - Oudnederlands winnamanoth (samenstelling van winna ('weide') en manoth ('maand')).[28]
wonnemaand - Maand der wonne.[29]
woenstemaand - Het voorvoegsel verwijst naar de tweede naamval van Wodan, zoals ook het geval bij woensdag.[30]
6 braakmaand - juni Oudnederlands brakmanoth.[31]
houtmaand - Hedendaagse vertaling van Oudnederlands widumanoth (samenstelling van widu ('hout') en manoth ('maand').[32] Oorspronkelijke benaming voor de negende maand des jaars, maar werd later mogelijk onder invloed van het looiingsverloop dat in zomermaand plaatsvond zodoende verbonden aan deze maand.[27]
rozenmaand - Benaming voor de zomermaand.[33]
wiedemaand - Volkstalige benaming voor de zesde maand des jaars.[27]
wedemaand - Vroegmiddelnederlands wedemaent.[34] Evenknie van wiedemaand.[27]
8 arnmaand - augustus Oudnederlands aranmanoth (samenstelling van aran ('oogst') en manoth ('maand')).[35]
vruchtmaand - Uit de tijdwijzer der eerste Franse omwenteling.[36]
weddemaand - Aangetroffen als hoofding eens gedichts.[27]
9 havermaand - september Negende maand des jaars.[37]
speltmaand - Negende maand des jaars.[38]
pietmaand - Aangetroffen in verbinding met meerdere feestdagen.[39]
evenmaand - Maand waarin de haver wordt gemaaid. Samenstelling van evene (haver) en maent (maand).[40]
gerstmaand - Evenknie van evenmaand.[41]
10 aarzelmaand - oktober Afgeleid van werkwoord aarzelen (achteruitgaan, korten) en verwijzend naar de dagen lijken te verlopen in deze maand.[42]
ossenmaand - Benaming voor de tiende maand des jaars. In betekenis verwant aan slachtmaand.[43]
reuzelmaand - Het eerste lid ('reuzel') verwijst naar het slachten van varkens, winnen van reuzel.[44]
rozenkransmaand - De tweede Mariamaand.[45]
windelmaand - Deze benaming is toepasbaar voor zowel de tiende, elfde als twaalfde maand des jaars.[46]
zaadmaand - De tijdspanne des jaars waarin het winterkoren wordt gezaaid.[47]
11 nevelmaand - november Vertaling van Frans brumaire, de tweede maand op de tijdwijzer des Fransen gemenebest.[48][49]
rijsmaand - Middelnederlands rijsmaent.
Waarschijnlijk een verwijzing naar rijshout, dat in deze maand wordt gewonnen.[50]
slagmaand - Middelnederlands slachmaent.
Komt ook voor als evenwoord voor wintermaand.[51]
smeermaand - Verwijzend naar het vet van geslachte dieren ('smeer').[52]
windmaand - Middelnederlands wintmaent.
Benaming voor zowel de elfde als twaalfde maand des jaars.[53]
windelmaand - Deze benaming is toepasbaar voor zowel de tiende, elfde als twaalfde maand des jaars.[46]
12 hoermaand - december Oorsprong onverklaard. Mogelijk verwijzend naar het betalen van huurpenningen of een of ander sprokelijk denkbeeld.[54]
hoormaand - Mogelijk verwijzend naar Vroegmiddelnederlands hore ('slijk').[55]
heiligmaand - De heilige maand. Oorspronkelijk zou deze naam gelden voor de negende maand des jaars, mogelijk vanwege de vieringen die tijdens herfstmaand plaatsvonden.[56]
heilmaand - Oudnederlands helmanoth (samenstelling van hel ('heil, geluk') en manoth ('maand')).[57]
herenmaand - Een der namen voor de twaalfde maand des jaars, evenwel is er nog geen heldere verklaring waar de naam op duidt.[58]
kerstmaand - Maand waarin Jezus van Nazareth was geboren.[59]
nachtmaand - Mogelijk verwijzend naar de maand met de langste nacht, mogelijk een schrijffout van slachtmaent.[60]
windelmaand - Deze benaming is toepasbaar voor zowel de tiende, elfde als twaalfde maand des jaars.[46]
windmaand - Middelnederlands wintmaent.
Benaming voor zowel de elfde als twaalfde maand des jaars.[61]
wolfsmaand - Benaming voor de twaalfde maand des jaars.[62]

Bron, aantekening en/of verwijzing

  1. Vroegmiddelnederlands Woordenboek, Laumaent.
  2. Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2010), Etymologiebank, op https://etymologiebank.nl/, Louwmaand.
  3. Vroegmiddelnederlands Woordenboek, Sprokelmaent.
  4. Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2010), Etymologiebank, op https://etymologiebank.nl/, Sprokkelmaand.
  5. Oudnederlands Woordenboek, Lentinmanoth.
  6. 6,0 6,1 Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2010), Etymologiebank, op https://etymologiebank.nl/, Lentemaand.
  7. Woordenboek der Nederlandsche Taal, Grasmaand.
  8. Woordenboek der Nederlandsche Taal, bloeimaand.
  9. Woordenboek der Nederlandsche Taal, Zomermaand.
  10. Oudnederlands Woordenboek, hoimanoth.
  11. Woordenboek der Nederlandsche Taal, Oogstmaand.
  12. Oudnederlands Woordenboek, hervistmanoth.
  13. Woordenboek der Nederlandsche Taal, Herfstmaand.
  14. Oudnederlands Woordenboek, Windumemanoth.
  15. Woordenboek der Nederlandsche Taal, slachtmaand.
  16. Woordenboek der Nederlandsche Taal, Wintermaand.
  17. Middelnederlandsch Woordenboek, Hartmaent.
  18. Middelnederlandsch Woordenboek, Luchtmaent.
  19. Vroegmiddelnederlands Woordenboek, Loochmaent.
  20. Vroegmiddelnederlands Woordenboek, Looimaent.
  21. 21,0 21,1 Oudnederlands Woordenboek, Hornungmanoth.
  22. Woordenboek der Nederlandsche Taal, schrikkelmaand.
  23. Middelnederlandsch Woordenboek, sullemaent.
  24. Woordenboek der Nederlandsche Taal, Guldenmaand.
  25. Oudnederlands Woordenboek, Ostarmanoth.
  26. Woordenboek der Nederlandsche Taal, Maria.
  27. 27,0 27,1 27,2 27,3 27,4 Woordenboek der Nederlandsche Taal, Wiedemaand.
  28. Oudnederlands Woordenboek, Winnamanoth.
  29. Woordenboek der Nederlandsche Taal, wonnemaand.
  30. Woordenboek der Nederlandsche Taal, Woens-.
  31. Oudnederlands Woordenboek, Brakmanoth.
  32. Oudnederlands Woordenboek, Widumanoth.
  33. Woordenboek der Nederlandsche Taal, roos.
  34. Vroegmiddelnederlands Woordenboek, Wedemaent.
  35. Oudnederlands Woordenboek, Aranmanoth.
  36. Woordenboek der Nederlandsche Taal, vrucht (I).
  37. Woordenboek der Nederlandsche Taal, haver.
  38. Vroegmiddelnederlands Woordenboek, Spelmaent.
  39. Vroegmiddelnederlands Woordenboek, Pietmaand.
  40. Vroegmiddelnederlands Woordenboek, Evenmaent.
  41. Middelnederlandsch Woordenboek, Gerstenmaent.
  42. Woordenboek der Nederlandsche Taal, Aarzelmaand.
  43. Middelnederlandsch Woordenboek, Ossenmaent.
  44. Middelnederlandsch Woordenboek, Reuselmaent.
  45. Mariabode.nl, Oktober: Mariamaand, Rozenkransmaand.
  46. 46,0 46,1 46,2 Woordenboek der Nederlandsche Taal, Windelmaand.
  47. Middelnederlandsch Woordenboek, Saetmaent.
  48. Wikipedia, de vrije encyclopedie, Brumaire.
  49. Woordenboek der Nederlandsche Taal, nevel.
  50. Middelnederlandsch Woordenboek, rijsmaent.
  51. Middelnederlandsch Woordenboek, slachmaent.
  52. Vroegmiddelnederlands Woordenboek, Smeermaent.
  53. {{mnw}], wintmaent.
  54. Middelnederlandsch Woordenboek, Hoermaent.
  55. Vroegmiddelnederlands Woordenboek, Hormaent.
  56. Middelnederlandsch Woordenboek, heilichmaent.
  57. Oudnederlands Woordenboek, Helmanoth.
  58. Woordenboek der Nederlandsche Taal, Heerenmaand.
  59. Woordenboek der Nederlandsche Taal, Kerst (III).
  60. Middelnederlandsch Woordenboek, nachtmaent.
  61. {{mnw}], wintmaent.
  62. Middelnederlandsch Woordenboek, Wolfmaent.