Leenspreuk

Uit Zaakwoordenboek der Lage Landen

Vrouwelijk zelfstandig naamwoord

Naamval Enkelvoud Meervoud
Eerste de leenspreuk de leenspreuken
Tweede der leenspreuk der leenspreuken
Derde der leenspreuk den leenspreuken
Vierde de leenspreuk de leenspreuken

Woordopbouw

lenenspreuk

Betekenis


  1. Ene wijze van zich uit te drukken, die aan enen anderen kringe is ontleend van voorstellingen dan waarvoor zij wordt gebezigd.[1]

Evenwoord


Afleiding