Landvoogdes

Uit Zaakwoordenboek der Lage Landen

Vrouwelijk zelfstandig naamwoord

Naamval Enkelvoud Meervoud
Eerste de landvoogdes de landvoogdessen
Tweede der landvoogdes der landvoogdessen
Derde der landvoogdes den landvoogdessen
Vierde de landvoogdes de landvoogdessen

Betekenis


  1. Vrouwelijk hoofd ener regering, volksplanting, staat of andere onderlandse staatseenheid.[1]
  2. Stadhouderes; stadhoudster.[2]

Tegenwoord


Betekenis 1:

Vertaling


Betekenis 1, 2:

Zie ook