Naar inhoud springen

Hoogmoed

Uit Zaakwoordenboek der Lage Landen

Mannelijk zelfstandig naamwoord

Naamval Enkelvoud Meervoud
Eerste de hoogmoed n.v.t.
Tweede des hoogmoeds n.v.t.
Derde den hoogmoed n.v.t.
Vierde den hoogmoed n.v.t.

Woordopbouw

hoogmoed

Ruinschrift [?]

ᚺᛠᚷᛗᛟᛞ

Betekenis


  1. Trots; fierheid; overschatting van eigen kunnen.[1][2]
  2. Overmoed; vermetelheid.[1]

Evenwoord


Vertaling


Afleiding


Samenstelling



Bron, aantekening en/of verwijzing