Hacht
Mannelijk zelfstandig naamwoord
Naamval | Enkelvoud ♂ | Meervoud |
---|---|---|
Eerste | de hacht | de hachten |
Tweede | des hachts | der hachten |
Derde | den hachte | den hachten |
Vierde | den hacht | de hachten |
Betekenis
Eigenlijk:
- 1. Kans op gevaar, schade, onheil of nadeel.[1]
Overig:
- 2. Gebiedende wijs en eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van werkwoord hachten.
Evenwoord
Bron, aantekening en/of verwijzing