Grond
Mannelijk zelfstandig naamwoord
Naamval | Enkelvoud ♂ | Meervoud |
---|---|---|
Eerste | de grond | de gronden |
Tweede | des gronds | der gronden |
Derde | den gronde | den gronden |
Vierde | den grond | de gronden |
Betekenis
- Het bovenste deel der aardschors, evenals den naam der stof (of aller stoffen) waaruit deze bestaat.[1]
- De reden of grondslag van gedrag, houding, standpunt of drijfveer.[2]
- Het diepste wezen van iets of iemand.[2]
Overig:
- Gebiedende wijs en eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van werkwoord gronden.
Bron, aantekening en/of verwijzing
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche Taal, Grond.
- ↑ 2,0 2,1 WikiWoordenboek, Grond.