Afloop

Uit Zaakwoordenboek der Lage Landen

Mannelijk zelfstandig naamwoord

Naamval Enkelvoud Meervoud
Eerste de afloop de aflopen
Tweede des afloops der aflopen
Derde den aflope den aflopen
Vierde den afloop de aflopen

Betekenis

  1. (Ongrijpbaar, zonder meervoud): de daad van aflopen; einde; uitkomst; ontknoping; beëindiging.[1]
  2. (Grijpbaar, met meervoud): Een stoffelijk voorwerp, inrichting om water te laten aflopen zoals bijvoorbeeld het afvoerroer onder een wastafel.[2]

Bron, aantekening en/of verwijzing

  1. WikiWoordenboek, Afloop.
  2. WNT, Afloop.