Aansporen

Uit Zaakwoordenboek der Lage Landen
Scheidbaar Werkwoord
Onbepaalde wijs Gebiedende wijs Aanvoegende wijs
aansporen spoor aan spore aan aanspore (bijzin)
Tegenwoordige tijd Tegenwoordige tijd bijzinvolgorde Verleden tijd Verleden tijd bijzinvolgorde
ik spoor aan dat ik aanspoor ik spoorde aan dat ik aanspoorde
jij spoort aan
spoor jij aan?
dat jij aanspoort jij spoorde aan dat jij aanspoorde
u spoort aan
spoort u aan?
dat u aanspoort u spoorde aan dat u aanspoorde
hij/zij/het spoort aan dat hij/zij/het aanspoort hij/zij/het spoorde aan dat hij/zij/het aanspoorde
wij sporen aan dat wij aansporen wij spoorden aan dat wij aanspoorden
jullie sporen aan dat jullie aansporen jullie spoorden aan dat jullie/u aanspoorden
zij sporen aan dat zij aansporen zij spoorden aan dat zij aanspoorden
Voltooid deelwoord Tegenwoordig deelwoord
aangespoord aansporend

Betekenis

  1. Nadrukkelijk aanzetten tot een bepaalde handeling.[1]

Evenwoord

  1. Pushen (Engels)[2]
  2. Opporren