Aanhouden
Onbepaalde wijs | Gebiedende wijs | Aanvoegende wijs | |
---|---|---|---|
aanhouden | houd aan | houde aan | aanhoude (bijzin) |
Tegenwoordige tijd | Tegenwoordige tijd bijzinvolgorde | Verleden tijd | Verleden tijd bijzinvolgorde | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
ik | houd aan | dat ik | aanhoud | ik | hield aan | dat ik | aanhield |
jij | houdt aan houd jij aan? |
dat jij | aanhoudt | jij | hield aan | dat jij | aanhield |
u | houdt aan houdt u aan? |
dat u | aanhoudt | u | hield aan | dat u | aanhield |
hij/zij/het | houdt aan | dat hij/zij/het | aanhoudt | hij/zij/het | hield aan | dat hij/zij/het | aanhield |
wij | houden aan | dat wij | aanhouden | wij | hielden aan | dat wij | aanhielden |
jullie | houden aan | dat jullie | aanhouden | jullie | hielden aan | dat jullie/u | aanhielden |
zij | houden aan | dat zij | aanhouden | zij | hielden aan | dat zij | aanhielden |
Voltooid deelwoord | Tegenwoordig deelwoord |
---|---|
aangehouden | aanhoudend |
Betekenis
- In hechtenis nemen of staande houden.[1][2]
- Volhouden.[2]
- Voortduren.[2]
- Niet toewijzen, niet behandelen, uitstellen.[2]
Evenwoord
- Arresteren (Frans)[1]
Bron, aantekening en/of verwijzing
- ↑ 1,0 1,1 Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2010), Etymologiebank, op https://etymologiebank.nl/, Arresteren.
- ↑ 2,0 2,1 2,2 2,3 WikiWoordenboek, Aanhouden.